Hoe werkt een osteopaat?

 

De osteopaat onderscheidt in de eenheid van het lichaam 3 systemen:

 

  Pariëtale systeem

: het bewegingsapparaat met de gewrichten,

  spieren en pezen

 

  Visceraal systeem

: de organen en het bindweefsel (fascia) rond

  de organen

 

  Craniosacraal systeem

: de schedel, wervelkolom, heiligbeen en

  hersenvliezen

 

 

In deze 3 systemen onderzoekt de osteopaat de bewegingsvrijheid. Deze bewegingen gaan van groot (armen, benen, romp) tot zeer klein en specifiek (schedelbotten, organen, zenuwweefsel). Bij een behandeling richt de osteopaat zich op die delen, die een klacht in het lichaam veroorzaken. Het kan zijn dat de osteopaat op een andere plaats behandelt dan de plek waar de klacht zich bevindt.

 

Zo kan bijvoorbeeld een schouderklacht veroorzaakt worden door een verminderde beweeglijkheid of spanning van het bindweefsel van de lever of maag. Of kan een pasgeboren baby waarbij de schedelbasis te weinig ruimte heeft gehad in het geboortekanaal klachten vertonen zoals bijv. darmkrampjes, reflux, overstrekken, etc.

 

Dit doordat door verminderde beweeglijkheid en of asymmetrie van schedelnaden in het schedel-basis gebied de zenuw, Nervus Vagus, geïrriteerd wordt en deze klachten vanuit de verstoorde bezenuwing optreden. Middels zachte rek en ontspanningstechnieken, maar ook gerichte manipulaties en mobilisaties corrigeert de osteopaat de bewegingsverliezen in de betreffende weefsels.